Locomotieflantaans project NS3700
Praktisch vanaf het begin van de spoorwegen in Nederland werden de locomotieven aan de voorzijde voorzien van lampen. Het doel van deze lampen was niet om de machinist ’s avonds zicht te geven op zijn rijweg, maar vooral om de omgeving te laten weten dat er een trein in aantocht was. Deze lampen werden uitgevoerd als olielamp. Een lont dat in een reservoir met olie of petroleum hing zoog deze olie op en bovenaan werd dit lont aangestoken. De vlam brandde in een glazen buis om uitwaaien te voorkomen.
Hoewel buitenlandse spoorwegmaatschappijen over gingen tot het gebruik van gas- en later elektrisch licht hielden de Nederlandse spoorwegmaatschappijen het tot het einde van de stoomtijd in 1958 bij deze olielampoplossing. Deze lampen waren niet heel gebruiksvriendelijk. Ze gaven relatief weinig licht moesten regelmatig worden bijgevuld en schoongemaakt.
Na de fusie tussen de verschillende spoorweg maatschappijen ontstond de behoefte om te standaardiseren. Zo ook waar het de locomotieflantaarns betrof. Men beschikte over een enorme hoeveelheid lampen van het staatspoortype. Mogelijk was dat de reden op hierop voort te borduren. In 1929 werd een nieuwe uitvoering van deze olielamp ingevoerd die veel overeenkomsten had met de vroegere staatspoorversie.
Omdat onze SS 793 gebouwd is in de uitvoering waarin zij in 1920 aan de staatspoorwegen werd geleverd, ligt het voor de hand om hierop een model te plaatsen van de staatspoorlamp zoals die op dat moment nog volop in gebruik was. Onze NS 3744 is uitgevoerd zoals deze in 1932 bij de NS in gebruik was. In die tijd waren de meeste locomotieven inmiddels voorzien van de nieuwere NS locomotieflantaarn.
Een locomotief was normaliter uitgerust met 3 lantaarns. Deze lampen werden alleen ontstoken bij nacht of slecht zicht. Normaal werd er dan gereden met 2 brandende lampen voorop. De 3e lamp was nodig om speciale seinbeelden te kunnen laten zien Wanneer gerangeerd moest worden dan diende het loc-personeel één van de lampen (met een gewicht van 15,4 Kg) naar de achterzijde van de locomotief te verplaatsen. Dit is waarom we in Nederland nog steeds rangeren met 1 witte (gele) lamp voor en één witte (gele) lamp achter.
Rechts is het oude Staatspoor-model te zien, Uiteraard stond de tekst “staatspoor model” er vroeger niet op. Links is het model dat de NS vanaf 1929 heeft ingevoerd. Voor dit project hebben we de enige nog aanwezige Staatsspoorlamp mogen lenen van het spoorwegmuseum. Aan de hand daarvan kon een nauwkeurig model worden gemaakt.
Om de vlam te kunnen aansteken of doven kan de lamp aan de voorzijde geopend worden. Wanneer dan het glaasje wordt opgetild kan de lont aangestoken worden. Aan de zijkant zit er een regelknop. Door daaraan te draaien wordt de lont verder of minder ver omhoog getrokken en zo kan de grootte van de vlam worden geregeld. Teveel omhoog lijdt tot roeten waardoor het glas snel zwart wordt en de lamp geen licht meer geeft. Te laag geeft een te kleine vlam en dus ook maar weinig licht.
De regelschroef is bij beide lampen aan de rechter zijde onder het midden geplaatst. Middels een asje wordt het mechaniekje in de brander aangedreven.
Iedere lamp was voorzien van een rode en een groene transparante schijf die desgewenst voor het venster konden worden geplaatst. Het gekleurde licht diende ervoor om de seinhuiswachter te informeren over bepaalde bijzonderheden. De precieze seinen verschilden wat tussen de verschillende spoorwegmaatschappijen en in veranderde ook in de tijd.
Zo betekenden twee witte lampen voorop met daarboven een groene in 1856 bij de staatspoorwegen dat er binnen 20 minuten een ongeplande trein uit de tegenovergestelde richting verwacht werd, drie witte lampen voorop de locomotief betekende dat er na 20 minuten een ongeplande trein uit de tegenovergestelde richting verwacht werd.
In 1918 was het 20 minutencriterium vervallen en werden in geval een ongeplande trein uit de tegengestelde richting verwacht werd altijd 3 witte lampen voorop de loc gevoerd. Tegelijk was er een sein bijgekomen dat aangaf dat de trein over verkeerd spoor reed (linker spoor in plaats van rechts). Dit bijvoorbeeld vanwege werkzaamheden of defecten aan de spoorbaan. dit werd aangegeven door boven de twee witte lampen een rode te voeren.
In 1934 werd nog een sein toegevoegd. Door voorop de locomotief een witte en een rode lamp beneden en een witte lamp boven te tonen werd aangegeven dat de trein op verkeerd spoor reed é er een ongeplande trein uit tegengestelde richting moest worden verwacht.
Ontwerp van de lantaarns voor de 793 en de 3744
Het ontwerpen van de lampen is een tijdrovende klus geweest. Uitgangspunt was dat alle zichtbare details van het origineel terug moesten komen in het model. Tegelijkertijd moest eea zo ontworpen worden dat het te maken was. Per lamptype is er ca. 50uur tekenwerk in gaan zitten. De meeste onderdelen zijn CNC gefreesd. Ook het schilderwerk kwam nogal nauw. Teveel verf zou ertoe leiden dat de soms zeer kleine details zoals klinknageltjes niet meer zichtbaar zouden zijn, te weinig verf zou natuurlijk onvoldoende dekking betekenen. Onze lantaarns worden elektrisch verlicht. Op deze kleine schaal is een werkende lamp die brand op olie niet goed mogelijk. Om het zwakke gelige schijnsel van een olielamp na te bootsen zijn de lantaarns voorzien van kleine 12V gloeilampjes die met 8 volt worden gevoed. Zo geven ze precies het goede gelige licht van de originelen.
Hieronder zijn de beide lampen te zien, zoals geplaatst op beide locomotieven. Links de NS-lantaarn voor de 3744 en rechts de Staatspoor versie voor de SS793.
Afwijkingen ten opzichte van het origineel
Doordat beschikt kon worden over een origineel exemplaar van elk van de lantaarntypen en over een gedetailleerde werktekening van de NS-lantaarn was het mogelijk om te komen tot nauwkeurige modellen. De uitwendige vormen en ook alle van buiten zichtbare klinknagels en gaten zijn exact op schaal vervaardigd en aangebracht. Ook de reflector, die oorspronkelijk uit vernikkelde messingplaat werd gemaakt heeft de juiste vorm waardoor de lichtuitval van de lamp overeen komt.
Afwijkingen ten opzichte van het origineel zijn onder meer het gevolg van het feit dat een olielamp in de schaal 1:5,5 niet kan werken. Daarom is er gekozen voor de eerder genoemde elektrische lichtbron. Dat heeft natuurlijk invloed op het binnenste van de lantaarn. Ook leidt dit ertoe dat de lantaarns aangesloten moeten worden op een spanningsbron, in dit geval een accu die in de tender wordt ondergebracht. Dat heeft als gevolg dat de lantaarns niet verzet kunnen worden van voor naar achter. Ze worden vast op hun steunen op loc en tender bevestigd. Een andere bron van afwijkingen is de kwetsbaarheid. Om die reden is er afgezien van de scharnierende deksels waaronder de gekleurde schijven werden opgeborgen. Ook zijn de uithouders waarin de schijven voor de lamp werden geplaatst weggelaten. De reflectoren zijn vervaardigd uit gepolijst aluminium zodat ze na verloop van tijd niet zwart worden.